pers

'Misgelopen levens', HP/De Tijd, 18-04-2012

Het punt vlak voordat levens overhoop worden gegooid, of toch net niet, dat is het punt waarop we veel van Sanneke van Hassels karakters tegenkomen.<!--more-->Hun levens worden beheerst door huiselijke sleur, praktische zorgen en ingedutte relaties, en opeens is er een alternatief, een manier om aan alles te ontsnappen, of juist om alles weer goed te maken. Het alternatief kan allerlei vormen aannemen: een fascinerende Indiaan die Justin heet, een slechtziende vrouw, een oude vriend die je uitnodigt voor een road trip door Amerika, een impulsieve sentimentele reis naar het Como-meer. Eigenlijk maakt het niet zoveel uit waar je het precies in zoekt – als je maar vast genoeg zit, is elke mogelijkheid tot ontsnapping, tot verbetering, aantrekkelijk.
In het titelverhaal stoppen een man en een vrouw, een stel, bij een boerderij voor een kop koffie. Er lopen twee meisjes rond en een klein katje. Het stel wandelt rondom de boerderij, door het winterlandschap, ze bekijken de boerderijdieren. Veel meer gebeurt er niet. Dat wil zeggen: veel meer gebeurt er niet qua plot. Via de op het eerste gezicht simpele, betekenisloze situatieschetsen, biedt Van Hassel inzicht in de complete relatie, de grote afstand tussen de man en de vrouw, hun beider frustraties en hun cynisme, en we krijgen te zien wat ze écht zouden willen.
De vrouw, bijna veertig, kinderloos, is vertederd door elk dier op de boerderij. De man, de veertig ruim gepasseerd, één dochter, wil zijn vriendin uit de buurt houden van de dieren. Straks haalt ze zich nog iets in het hoofd. Neemt ze zo’n poesje mee. Dan beseft hij dat het hun relatie wel eens zou kunnen redden, een klein huisdier. Als hij uiteindelijk zegt dat hij haar niet tegen zal houden, antwoordt ze dat het beestje zich binnen de kortste keren niks meer van haar zal aantrekken. ‘Een levende krabpaal, dat zal ik worden, iets om tegenaan te schurken, meer niet.’
Auw. Eén opmerking, en we voelen de tragiek van de vrouw en de treurige hitsigheid van de man. Je moet wel een onuitstaanbare optimist zijn om te geloven dat hier nog iets aan is te doen. De laatste hoop wordt definitief de grond in geboord door de onnozele pogingen tot troost van de man: ‘‘Meisje, je bent bijna veertig,’ zei hij. ‘We kunnen alle kanten op, weekendjes weg, zeilen.’’
Weekendjes weg. Zeilen. Dat heeft niet vaak zo pijnlijk geklonken.
Het is niet alleen door de oppervlakkige overeenkomsten – een jong katje, onverschillige man, vertederde vrouw, comateuze relatie – dat het titelverhaal doet denken aan het korte verhaal ‘Cat in the Rain’ van Hemingway. Net als in het beste werk van Hemingway, speelt het grootste deel van ‘Ezels’ zich af in het hoofd van de lezer. Achter alles wat de personages zeggen, doen, en denken, zit een wereld van betekenissen, maar die betekenissen worden nooit uitgespeld. Van Hassel houdt precies op het goede moment op, geeft je net genoeg informatie om het drama aan te voelen, en precies genoeg ruimte om de werkelijke ellende tot je door te laten dringen. De korte episode op en om de boerderij is wat Hemingway het topje van de ijsberg zou noemen. Daaronder zit een aangrijpend verhaal over de behoefte, of eigenlijk de hunkering, om te zorgen, een verhaal over verbittering, over volwassenen zonder kinderen, over misgelopen levens.
Veel van de verhalen gaan over de beklemming van het gezinsleven, de uitputtingsslag, de constante angst voor rampen – een angst die niet bepaald onterecht is, althans in Van Hassels wereld. Als je even niet oplet, kan alles anders zijn. Elk leven kan elk moment overhoop worden gegooid. Ook als je voor de veilige, niet-avontuurlijke oplossing kiest.
Maar goed. Kinderen mogen dan vaak moeilijk en zwaar zijn, kinderloosheid is niet bepaald een bevredigend alternatief.
Zo’n anderhalf jaar terug verscheen Van Hassels romandebuut, Nest. Een overtuigende, goed ontvangen roman. Maar haar verhalenbundels – Ezels is de derde - zijn misschien nog beter. Vrijwel alle verhalen in Ezels zou je als lesmateriaal kunnen gebruiken voor een schrijfcursus. Het zijn perfecte, zeer toegankelijke voorbeelden van dosering, heldere illustraties van het uitgekauwde en akelig vage advies ‘show, don’t tell.’
Hoe vaak er ook wordt geklaagd dat het korte verhaal in Nederland nooit echt van de grond komt, niet zoals bij de Amerikanen of de Russen, hoeveel pogingen er ook worden gedaan om het medium alsnog onder de aandacht van een groter publiek te brengen: de populariteit van het korte verhaal haalt het nog steeds niet bij die van de roman. Het is vooral iets voor fijnproevers, voor writer’s writers.
In 2010 organiseerde Van Hassel een festival, gewijd aan het korte verhaal. Niet dat de twee bezigheden – festivals organiseren en goede boeken publiceren - elkaar uitsluiten, maar uiteindelijk is dit toch de beste manier om reclame voor het medium te maken: een verhalenbundel schrijven waar niemand omheen kan.

Dries Muus, HP/ De Tijd, 18 april 2012


< vorige volgende >