Inkijkjes in levens van stadsbewoners anno nu
De verhalenbundel van Van Hassel blinkt uit in verteltechniek. Zo wijst ze subtiel op hoe fictie werkt. (●●●●)
NRC Handelsblad, 11 oktober 2019, Judith Eiselin
Sanneke van Hassel (1971) schrijft verhalen als taartpunten. Het zijn uitsnedes, gelaagde inkijkjes in levens van stadsbewoners anno nu. Zij bereiken geen louterende inzichten en ondernemen geen drastische stappen, ze zijn onderweg, een beetje verdwaald, toe aan verandering, maar toch nog niet zover. ‘Visser worden, dat zou het beste zijn’, overweegt iemand die net een eigen bedrijf is gestart in de verhalenbundel Nederzettingen. Zij wil ‘opgeslokt worden door mist en natte kou, alleen met je dobber in een dik oliejack waar alles van afgleed’.
Stilzitten, dingen van je af laten glijden, dat lukt zelfs een zwerver in deze verhalen niet. In Nederzettingen moeten de personages dóór, met zichzelf en elkaar. Van Hassel zet ze even stil. Wat zijn hun aannames, van wat al was en nog gaat komen? Zitten ze misschien vlak voor een scharnierpunt, een verhuizing, een geheime affaire? Ze speelt met verwachtingen, van haar personages, en van haar lezers.
Verteltechniek
De verhalen van Van Hassel zijn beheerst, maar speels. Uitgekookt. Het is vooral de vorm die opvalt. Inhoudelijk beklijven ze niet zo erg, maar de verhalen zijn, zelfs bij directe herlezing, meteen weer boeiend. Het is vooral verteltechniek waarin Van Hassel uitblinkt.
Meteen al in het eerste verhaal ‘In onze straat’ treedt een verwarrende verdubbeling van haar ik-persoon op. ‘Ik stond voor het raam’, heet het in zin drie. Zo, denkt de lezer welwillend, nu afwachten wie die ‘ik’ precies gaat zijn. Een aardig iemand, een sensatiebelust type, of allebei, want ze staat daar niet zomaar: er klonk net een klap. Op straat ligt een scooter, ernaast staat een jammerende jongen: ‘Een Marokkaan, dacht ik.’ Of nee, ‘nu ik dit opschrijf denk ik: een Marokkaanse Nederlander.’ Of nee, ‘een Nederlander, want zover zijn we inmiddels wel – wat het niet makkelijker maakt als je als schrijver even losjes een personage wilt neerzetten.’
Kijken we nou mee met de schepper van een personage, of met het personage zelf? En wat, als dat personage óók ‘een goedbedoelende schrijver van zevenenveertig’ blijkt te zijn? Is er nu sprake van een schrijver die een schrijver beschrijft, of zit daarachter misschien nóg een schrijver, die lacht in haar vuistje?
Met dit Droste-effect schendt Van Hassel de stilzwijgende afspraak die schrijver en lezer van fictie hebben: het verhaal is voor de duur van het lezen waar, af, echt. Zoals het er staat, zo is het, de lezer volgt de schrijver, de schrijver stuurt. Zo’n bespiegeling over ‘hoe het werkt’ middenin een verhaal kan al gauw al te gewild filosofisch, ja irritant worden. Maar Van Hassel heeft raffinement. Gauw ment ze haar lezer weer verder, of terug, het verhaal in. Er was eens een scooterongeluk… en voor je het weet gaat het weer helemaal daarover.
Op deze manier wijst ze er subtiel op hoe fictie werkt. Het doet denken aan een acteur die de vierde wand doorbreekt: ineens van het podium stapt, uit zijn rol valt en een kletspraatje met iemand uit het publiek begint, om er dan weer op te klimmen en de draad op te pakken – waarna de hele zaal zich afvraagt of het er nou bij hoorde. Voor Van Hassel, die jarenlang deel uitmaakte van experimenteel theatercollectief ’t Barre Land, ligt een dergelijke manier van denken voor de hand. Ze gaat er in deze vijfde, sterke bundel, zwierig mee om, veroorlooft zich speelse omweggetjes.
Vernuft
De verhalen, waarvan de meeste zich in Rotterdam afspelen, zijn erg afwisselend. Van Hassel vraagt zich van alles af: hoe is het om een buschauffeur te zijn (‘Eiland’), wat een zwerver zoal weet (‘Plastic man’), hoe een modern woningbouwproject uit kan werken (‘Kasbah’). Het meest geslaagde, gaafste verhaal is ‘Ik hoor het wel als we gaan inpakken,’ waarin buren elkaar en zichzelf verrassen. De eerste zin is meteen een originele Van Hassel-inval: ‘Toen de Johnsons in de lente zeiden dat ze naar het midden van het land gingen verhuizen, schrokken we niet meteen.’ Niet meteen. In plaats van met de hoofdpersonen de schouders op te halen, is de lezer direct geïntrigeerd. Juist door die afzwakking. Dat is vernuft.
• Nederzettingen, korte verhalen, 2019